Onze schuin-achter-buren hebben een baby. Geen idee of het een jongen of een meisje is, ik heb het nog nooit gezien. Ik heb het al wel gehoord. Het is een huilbaby. Van het type “dat horen en zien vergaat”. De eerste keer dat ik eraan werd blootgesteld, was ik in de tuin bezig. Lekker warm in de zon onkruid uitdoen, slakken tellen, af en toe wegduiken voor een te laat opgemerkte camouflage-spin. Plots pikken mijn oren een onaangenaam geluid op. Dreinend, in golven. Babygehuil. Mijn hersens slaan alarm: ik vind babygehuil een van de vreselijkste geluiden die er bestaan. Erger dan nagels op een schoolbord, erger dan slijpschijven. Mensen zeggen dat dat anders is “als het die van jou zijn”. Ik moet ze op hun woord geloven. Een verandadeur schuift open, het geluid zwelt aan. De baby is nu in de tuin. Het blijft huilen. Ik probeer te ontcijferen wat het kan betekenen. Is dit babytaal voor honger? Dorst? Krijgt het tandjes? Het gekrijs verergert, de opties in mijn hoofd stapelen zich op. Te warm. Te koud. Natte luier. Droge huid. Krampen. Een existentiële crisis over zijn functie in deze wereld en of er voor hem nog pensioengeld zal zijn. Het gekrijs groeit uit tot een regelrechte tantrum. Mijn oren smeken om stilte. Ik vlucht naar binnen, de tuin moet zichzelf maar zien te redden. In de woonkamer sluit ik ramen en deuren, ik blokkeer het geluid. Ik wil dit niet horen. In de VS lekte vandaag een geluidsfragment uit van kinderen in een opvangcentrum. Er valt niets te ontcijferen: ze huilen om papa en mama. Ramen en deuren zijn dicht. Ik wil dit niet horen.
Yorumlar