Zomervakanties in de late jaren ’80, begin jaren ’90. Ik speel niet graag buiten, maar af en toe moet ik wel. Sociale vaardigheden ontwikkelen en zo. Ik heb zo mijn twijfels of het zijn vruchten heeft afgeworpen.
Een spelletje dat mijn buurmeisjes graag spelen, heet “Neejbers”. Ik ken het niet, maar zij zijn er dolenthousiast over, dus dan doen we maar mee. Jaren later heb ik de spelvorm nog steeds niet goed door. Het begint met het kiezen van een “Dzjeejn”. Dat is een soort eretitel bij Neejbers en er is steeds grote onenigheid over wie daar aanspraak op mag maken. Over een ding zijn mijn buurmeisjes het wél eens: ik kan geen Dzjeejn zijn. Ik ben een Medzj. Samenzweerderig gegiechel. Het is onnodig te discussiëren, zij kennen het spel. Ik ben Medzj en blijf op de stoeprand wachten tot zij uitgevochten zijn. De winnaar wordt Dzjeejn, de verliezer Tsjarlien. En Tsjarlien zal de rest van de middag vies kijken naar Dzjeejn.
Zodra er een Dzjeejn is, kunnen we echt beginnen. Met stoepkrijt tekenen we grote vierkanten op straat, met een opening aan één kant: dat zijn onze huizen. En in die huizen verzinnen we een eigen leventje. Iedereen heeft een beroep. Kapster. Kleuterjuf. Winkeljuffouw in een kledingwinkel. Wat Dzjeejn doet, weet ik niet goed. Ik weet wel dat ze vaak naar de kapster en de kledingwinkel moet. En dat er veel wordt gekocht en veel wordt opgetut. Dzjeejn moet veel. Ze moet naar feestjes. Ze moet mooi zijn. Ze moet veel met haar haar laten prullen, dit zijn tenslotte toch de late jaren ’80.
Medzj is een heel ander verhaal. Medzj moet erbij zijn om het plaatje van Neejbers volledig te maken, maar eigenlijk kan het niemand echt schelen wat een Medzj doet. Dus is mijn Medzj tekenaar. In mijn stoepkrijthuisje zit ik met een stapel tekenpapier te wachten tot iemand een portret nodig heeft. Dat blijkt geen geweldig renderend businessmodel. Kapster en kledingwinkeljuffrouw zijn daarentegen knelpuntberoepen: in de huisjes van mijn buurmeisjes is het een komen en gaan van jewelste. Vanuit mijn huisje kijk ik ernaar, blij dat ik er niet aan mee hoef te doen. Ze roepen me wel eens, ik moet toch zeker ook mijn haar laten knippen, maar ik kan niet weg: stel je voor dat er net nu een klant zou binnenwandelen. En zo blijf ik lekker in mijn stoepkrijthuisje zitten, tot mijn moeder roept dat het eten klaar is.
30 jaar later zit ik boven een tekenblad. Iemand heeft me gevraagd een portret te tekenen. Het gebeurt niet vaak, het is zeker geen renderend businessmodel. Ik sta versteld over de wijsheid van mijn buurmeisjes. Zij hebben het altijd al geweten: ik kan geen Dzjeejn zijn. Ik ben overduidelijk een Medzj.
Comentarios