Vorige zondag was het weer eens zo ver: honger, niks in huis en geen zin om naar de winkel te gaan. Dan maar het laatste redmiddel: pannenkoeken bakken! En ineens krijgt die luie zondag iets feestelijks. Niet in het minst door de geur…
Waar de Franse schrijver Marcel Proust de smaak van een in thee gedoopt “madeleineke” nodig had om zich naar het verleden te katapulteren, overvalt mij hetzelfde bij de geur van pannenkoeken. Elke keer weer dwalen mijn gedachten af naar een specifieke schooldag in februari 1989. Ik ben 8 jaar en het is carnaval op school. Ik heb mijn moeders trouwjurk aan, want ik ben een prinses (met een kleine koningin-moeder). We hebben net onze optocht gelopen in de straatjes rondom de school, gewuifd naar de papa’s, mama’s, opa’s en oma’s en nu zitten we terug in de klas. Alle bankjes zijn in een cirkel opgesteld. Op elke bank staat een kartonnen bordje en plastic bestek. “Wegwerp” was toen nog synoniem voor “praktisch”. En op dat kartonnen bordje, onze beloning: een dampende opgerolde pannenkoek met suiker.
Stukje bij beetje snijd ik er ronde plakjes af en kuis ik elk kruimeltje suiker van m’n bord tot er niets meer overblijft. Ik kijk op en dan pas bemerk ik dat ik helemaal alleen in die cirkel zit. Al mijn klasgenootjes hebben zich in de hoek van de klas rond meester Wouter verzameld, die me breed lachend zit aan te kijken. Ik begrijp het niet. Had hij niet gezegd dat we mochten eten? Wanneer is de rest van de klas in die hoek gaan staan? Waarom heeft niemand mij geroepen? Heb ik het niet gehoord? Hebben ze al die tijd gekeken? Heb ik zo snel geschranst? Hoe dan ook: op alle bordjes rondom liggen koude pannenkoeken. En het mijne is leeg.
Al roerend in de beslagkom voel ik het schaamrood terug stijgen. M’n wangen tintelen. Heel even heb ik weer die trouwjurk aan, sta ik in die nog net iets te grote mamaschoenen, ben ik even – echt – een keukenprinses.
Comments