Eind jaren ’80. Ergens in het huis wordt er op mij geroepen: “Kom eens kijken! Zie eens!” Zo snel ik kan hobbel ik op m’n kinderboterbenen de keuken uit, de woonkamer in. Vanachter staat een stevige fauteuil met daarin een oude vertrouwde man. Hij houdt een appel voor zich uit. “Kijk he! Kijk he!” Hij omklemt de appel stevig in beide handen en met een stevige draai naar weerszijden klieft hij zo de appel in twee. Klokhuis en al, spiegelglad doorbroken. Wauw! Als hij dat kan, dan moet ik dat ook kunnen! Ik graai naar de fruitschaal in het midden van de tafel, zet m’n hamsterknuistjes rond de groene vrucht en begin te wringen. Mijn nagels boren zich door de schil, het sap druppelt plakkerig langs m’n vingers, mijn handen verkrampen, maar verder: noppes. Vragend geef ik de appel aan de man. “Nieje mènneke, nu kan ik niet meer. Nu moet ik effe rusten. Straks misschien.” Teleurgesteld wandel ik terug naar de keuken. Amper ben ik daar, of er wordt weer op mij geroepen. “Kom eens kijken! Zie eens!” En weer trekt hij de appel in twee stukken uiteen. Ik kan mijn nagelsporen nog in de helften zien staan. In de stoel naast de grote fauteuil zit een van m’n nonkels te te knipogen en te grijnzen.
Daar moet ik verdorie 37 jaar voor worden eer ik besef dat er ook altijd een bordje met een aardappelmesje op de leuning van de fauteuil stond… Hij heette Alfons, Fons voor de vrienden, maar ik mocht “vava” zeggen. Eretitel: “Liefste peter”. Hij hield van appels, van kriekbier, van roggeverdoemekes met kaas en een eitje. Ne schone mens, en ik ga hem missen.
Comments