Er was eens…
een knecht, in dienst van een meubelmaker. Elke dag maakte hij tafels, kastjes, stoelen. Van alles en nog wat. Maar hij wilde meer zelf kunnen beslissen en daarom begon hij op een dag op zichzelf. Hij was goed in zijn vak en verdiende voldoende om aangenaam van te leven. De meubelmaker was tevreden. Als hij zo’n mooi leven kon opbouwen met meubels maken, dan zou dat vast ook goed zijn voor zijn kinderen. Daarom leerde hij hen hoe ze een tafel, kast en stoelen konden maken.
Toen de kinderen groot waren, namen ze het atelier van vader over. Ze veranderden hier en daar wel wat. De een paste de stoelen aan naar een iets meer eigentijds model. Een ander wilde eigenlijk liever deuren en ramen maken en een derde was niet zozeer geïnteresseerd in meubels maken als wel in bomen planten. Ieder zijn ding. Ze bouwden het atelier verder uit naar hun eigen visie. En dat die onderling al wel eens botste, dat hoorde erbij. Door hun aanpassingen konden ze grotere opdrachten binnenhalen. Ze deden het beter dan vader en leefden in grotere luxe. Ze waren tevreden. Hun kinderen zouden een groot bedrijf erven met heel uiteenlopende taken, waar iedereen zijn ding wel in zou vinden.
Maar hun kinderen hadden hier weinig interesse in. Ze waren vergeten hoe grootvader was begonnen, hoeveel vrijheid en voldoening het hem had gegeven. In plaats daarvan zagen zij een verouderde puinhoop. Vervuilende machines. Inefficiënte productielijnen. Om het bedrijf rendabel te houden, zouden ze zwaar moeten moderniseren. Nieuw materiaal moeten aankopen. Misschien fusies moeten aangaan met de concurrent. En dat klonk als heel veel werk. Wat het bedrijf hen had opgebracht, dat zagen ze niet. Hoe zouden ze ook? Ze waren in die luxe opgegroeid. Ze wisten niet beter. Toen het uiteindelijk hun beurt was om over te nemen, wist geen van de kinderen hoe ze het moesten runnen. En het bedrijfje stortte in elkaar.
Er was eens…
een klein landje, geregeerd door een clubje notabelen en daaronder een anonieme massa voetvolk. Op een dag, na veel gezaag, kreeg het voetvolk inspraak in het bestuur (1918). Het mannelijk deel, welteverstaan. Vrouwen zouden nog een paar decennia moeten wachten (1948), maar uiteindelijk mochten ook zij gaan stemmen. Ze waren tevreden: ze waren mee hun eigen baas.
Later toen hun kinderen groot waren, mochten zij ook gaan stemmen. Ze volgden hierbij niet altijd de visie van pa of ma. Ze gingen hun eigen weg en ontwikkelden hun eigen idealen. En dat die onderling al eens stevig vloekten, dat hoorde erbij. De een wilde Leuven Vlaams houden, een andere protesteerde tegen kernenergie en nog een andere vond dat vrouwen even veel loon moesten krijgen als mannen. Ze richten allerhande organisaties op om hun ideeën aan de politiek verkocht te krijgen. Ze waren tevreden. Hun kinderen zouden opgroeien in een maatschappij waar diverse meningen mogelijk waren en waar je die ook vrij mocht verkondigen.
Maar hun kinderen waren niet geïnteresseerd in politiek. Ze waren vergeten hoeveel moeite het hun grootouders had gekost om hierin een rol te mogen spelen. In plaats daarvan zagen zij wantoestanden. Zakkenvullers. Incompetentie. Vriendjespolitiek. Om daar zelf een gewetensvolle rol in te spelen, dat klonk als veel werk. Het nieuws volgen, programmaboekjes lezen, je eigen overtuigingen in vraag stellen. Wat de inspraak hen allemaal had opgebracht (onderwijs, elektriciteit en stromend water voor iedereen, vrouwenrechten, holebi-rechten, rechtsbescherming,…), dat waren ze al lang vergeten. Hoe zouden ze ook? Ze waren met die rechten opgegroeid. Ze wisten niet beter. En toen ze op een dag zelf mee mochten beslissen, wisten ze niet hoe dat moest. Het was veel gemakkelijker om niet te stemmen…
Zondag moeten we weer bolletjes gaan kleuren. Veel mensen gaan dik tegen hun goesting. Ze zijn gedesillusioneerd, voelen zich door geen enkele partij aangesproken of kunnen zich er echt niet meer voor interesseren. Een kwart van de jongeren die zondag voor het eerst gaan stemmen, verkiest een autocratie (één mens beslist voor iedereen) boven een democratie (iedereen heeft inspraak). Weg met de stemplicht! Daar kan ik niet in mee. Ik stem, en ik stem geldig. Niet omdat ik vind dat partij X of Y het Grote Gelijk heeft. Niet omdat ik geloof dat mijn stem Het Verschil gaat maken. Maar omdat stemrecht niet vanzelfsprekend is. Als wij zelf stoppen met onze stem naar waarde te schatten, waarom zouden anderen het dan nog moeten respecteren?
Comentarios