De eerste keer had ze het amper opgemerkt, maar nu voelt ze het klaar en duidelijk. Onder haar trilt de grond in regelmatige golven, steeds harder, steeds dichter. In haar ooghoek ziet ze een felle lichtflits. Ze duikt in paniek weg. Wanneer ze haar ogen weer opent, ligt de grond opengereten voor haar. Verdwaasd kijkt ze om zich heen. De anderen! Nog half versuft begint ze te lopen. Iets verderop ziet ze het verminkte lichaam van een security agent. Vanmorgen had ze hem nog benijd: security agent in dit boerengat, zo’n luxe-job! Alsof hier ooit iets gebeurt! Zijn ogen en ingewanden puilen uit. Vol afgrijzen loopt ze langs het groene slijmspoor. Weer davert de grond, het licht flitst door haar heen, haar hoofd tuimelt, buitelt, ze ziet de bomen, de lucht, de rest van haar lichaam gutsend achter haar. Dan doven haar ogen.
Verderop staat de stad in rep en roer. In de troonzaal is de top van het leger verzameld om verslag uit te brengen. “Onze grondtroepen zijn verslagen. We hebben net de luchtmacht ingezet, koningin, maar u moet de waarheid onder ogen zien: blijven is geen optie meer. U moet vluchten.”
De koningin kijkt de generaal met onverholen minachting aan. Hoe kan iemand zo dom zijn… Ze waggelt loom heen en weer, haar kogelronde buik op ontploffen. En dan nog die hitte. Vluchten kan niet, al zou ze willen.
“Vluchten is niet nodig, Majesteit.” De weeë stem van de hogepriester. “We hebben deze aanvallen al vaker meegemaakt. De Overlevering leert ons dat het Grote Gevaar enkel in Schaduwtijd opduikt. We zullen dit overleven, zo de Gouden Zon het wil. Hij is al zichtbaar aan de grenzen van ons rijk. We moeten hem gunstig stemmen, met Zijn Licht kan hij het Grote Gevaar verdrijven. Misschien dat een offer…”
“Majesteit! Majesteit!” Een van haar dochters rent de troonzaal binnen. Niet dat ze haar nog zou herkennen, haar halve lichaam lijkt wel weggesmolten, een witte mist kolkt in gloeiende golven om haar heen. “Het hospitaal is overspoeld! De kraamkliniek! Alles…”
De koningin zucht gelaten. “Het lijkt erop dat de Gouden Zon zijn offer reeds heeft, heer hogepriester.”
De stad davert. De wereld scheurt open, een kokende rivier baant zich een weg door de nieuw geschapen bedding, onderweg alles meesleurend. De koningin sluit haar ogen en geeft zich gelaten over aan het onvermijdelijke. Sic transit gloria mundi. Iemand moet de laatste zijn…
Ik overkijk onze oprit. Dat heb ik toch maar netjes opgekuist. Sorry mieren.
Comments