Ze staat aan de rand van de dansvloer. Een slanke vrouw met zwart haar en een grote bril op haar neus. Ik schat haar begin dertig. Zij danst alleen, ze lijkt hier niemand te kennen. Ik sta met een vriendin aan de andere kant van de dansvloer, ook wat op onszelf te dansen. We maken oogcontact, het meisje lacht en komt onze richting uit, zichtbaar blij generatiegenoten te zien. Samen trekken we de gemiddelde leeftijd op het feestje toch een paar jaar naar beneden, de overige aanwezigen gaan eerder richting zestig plus.
Ze stelt zich voor, we beginnen te praten, lachen, uitbundiger te dansen. Niet veel later hebben we beet: de “zatte nonkel” van het feest heeft ons gespot. Een man (Vijftiger? Zestiger?), zichtbaar en hoorbaar gemarineerd, komt bij ons groepje staan dansen en trekt alle aandacht naar zich toe. Hij staat wijdbeens dansend voor ons, zijn kruis ritmisch naar voor duwend: “Hebben jullie zin om eens wat ... (vette knipoog, opwippende wenkbrauwen) sensatie te maken op de dansvloer?” Mijn lichaam blokkeert onmiddellijk, mond vol tanden, ik sta aan de grond genageld. Mijn vriendin, iets mondiger, zet de man beleefd op z’n plaats: dat hangt er van af wat hij met “sensatie” bedoelt, “We willen het toch deftig houden, hè meneer?” Onderling ontzenuwen we de situatie een beetje met mopjes over “hashtagmetoo”. De man manoeuvreert zich van kwaad naar erger: “’t Is niet dat ik een triootje wil of zo…”
Hij taxeert ons een voor een en richt zich dan tot onze nieuwe compagnon: “En jij, waar kom jij vandaan?” “Antwerpen.” De man dringt aan: “Neenee, dat bedoel ik niet. Komaan, waar kom je vandaan?” Ik kijk niet begrijpend naar haar, ik heb geen idee waar hij het over heeft. Zij, zichtbaar geërgerd: “Ik ben hier opgegroeid, ik ben hier geboren.” Maar ook dat antwoord volstaat niet: “Neeje, komaan, serieus: waar kom je vandaan?” De vrouw kijkt hem strak aan en antwoordt afgemeten: “Mijn moeder is Filipijnse.” De man lacht, hij heeft gehoord wat hij wilde horen. Hij had al lang gezien dat ze anders was. Wij hebben nu echt genoeg van zijn aanwezigheid. We maken onze kring wat kleiner, sluiten de man letterlijk en figuurlijk buiten, praten verder over koetjes en kalfjes. Maar heel even slaat het meisje haar ogen neer.
Dat was eergisteren en ik kan dat beeld moeilijk lossen. Tot nu toe zag ik niks verkeerd in de vraag “waar kom je vandaan”. Ik heb die vraag zelf ook dikwijls genoeg gesteld. Oprechte interesse naar iemands achtergrond die misschien wel heel anders is dan die van mij. Daar is toch niks mis mee? Maar sinds eergisteren wringt het en nu begint het me stilaan te dagen waarom. Omdat het altijd dezelfde mensen zijn die die vraag krijgen. Niet ik, blonde, blauwogige witneus-Belg. Wel zij die er “anders” uitzien. Maar als je hier bent geboren, je al je hele leven hier woont, je in dezelfde files staat, op dezelfde muziek danst, om dezelfde grapjes lacht, als je even Belg bent als die blonde, blauwogige witneus naast je op de dansvloer: hoe pijnlijk is het dan om er als “niet-écht-Belg” uitgepikt te worden omdat je de amandelvormige ogen van je moeder hebt? Hoeveel generaties heb je eigenlijk nodig om dominante uiterlijke genen uit je genenpoel te krijgen, om die ene voorouder permanent uit te wissen, om jezelf wit te wassen? En hoeveel generaties hebben wij nodig om in te zien dat die vraag pas écht ongepast is?
Kommentare