Als kind las ik graag stripverhalen. We hadden van alles in huis en ik verslond de ene reeks na de andere. Jommeke, Suske en Wiske, Kiekeboe,… Maar de reeks met de sterkste aantrekkingskracht, dat was de reeks die ik niet mocht lezen: “Rooie oortjes”, een stripreeks met expliciet getekende mopjes over seks. De reeks zat weggestoken in een kast waar mijn ouders dachten dat ik ze niet zou vinden. Tot ze beiden uit werken waren, want zo gaat dat. Toen mijn ouders het ontdekten, maakten ze er geen drama van. Een simpele “Later, als je wat ouder bent. Je bent daar nu nog niet klaar voor.” en daarmee was de kous af. Over de humor van “Rooie oortjes” kan je veel zeggen. Platvloers. Seksistisch. Misogyn. Homofoob. Racistisch. Maar soms toch wel verdomd grappig. Ik werd ouder, mocht Rooie Oortjes lezen, leerde andere vormen van humor kennen. Soms platvloers, seksistisch, misogyn, homofoob, racistisch, maar steeds toch wel verdomd grappig. Zeker onder vrienden en met wat alcohol kan het er echt grof aan toe gaan en doe ik ook wel eens uitspraken die een white supremacist tranen van ontroering zouden bezorgen. Maar: steeds in humoristische context, zo vergoelijk ik me. Geen haar op mijn hoofd dat daar ook maar één woord van meent. En voor zover ik mijn vrienden ken, geldt voor hen hetzelfde. Dan kan het toch geen kwaad? Als ik op zo’n momenten onwaarschijnlijk vrouwonvriendelijke steken kan incasseren, wat maakt een tongue-in-cheek racistische mop dan uit? We menen het niet. Het is niet op iemand rechtstreeks gemikt. Niemand wordt gekwetst. In humor moet alles kunnen. Tot een paar maanden geleden. Naar aanleiding van de aankomende tentoonstelling “100 x Kongo” in het MAS volgde ik een training “Geweldloze communicatie” met enkele gidsen. We zitten in een kring. Links van mij: een vijftal gidsen van de “oude garde”. Mannen en vrouwen, 40+, wit. Rechts van mij: drie nieuwe gidsen die specifiek voor deze tentoonstelling aangetrokken zijn en de curator. Mannen en vrouwen, twintigers, zwart. We leren hoe je als gids om kan gaan met expliciete en subtiele racistische opmerkingen, hoe je een verhit gesprek over kolonialisme kan ontzenuwen etc.. We sluiten af met enkele rollenspellen. Iemand speelt gids, een paar anderen een groepje witte toeschouwers, type “ik ben geen racist maar…” Ik ben zo’n witte toeschouwer. Naast me staat David, een jonge zwarte kunstenaar. Hij heeft zichtbaar moeite met de opdracht. Het n-woord doet hem fysiek ineenkrimpen. En nee: da’s geen overacting. Ik probeer zachtjes een conflict met de gids uit te lokken. Ik stel een paar vragen, dingen waar ik zelf geen graten in zie, in mijn hoofd gecatalogiseerd als “niet-racistisch”: “Jamaar, mijn bomma heeft zo’n mooi negerpopje, zo’n ja-knikkerke, waarmee geld werd ingezameld voor de Kongo. Mijn bomma is toch geen racist?” David bijt op zijn lip. “En al die paters-missionarissen die daar beschavingswerk gingen doen, die deden dat toch niet allemaal om de verkeerde redenen?” David recht zijn rug. “Jamaar, en waarom mogen wij geen “neger” zeggen en mogen zwarte rappers dat wel?” En dan neemt David over. Alle dingen die ik, wit, net heb gezegd, herhaalt hij, bevestigt hij, spuwt hij uit. Hij speelt de rol van “geen racist maar” met volle overtuiging. Een brok energie, een overrompelende witte man die in zijn Grote Gelijk staat. En naast me zie ik de lelijkste spiegel die me ooit werd voorgehouden. Zo onschuldig zijn die “ja-knikkerkes” niet. Zo onschuldig is dat “neger”-woord niet. Zo onschuldig zijn die foute mopjes niet. Mijn zelfbeeld als progressieve niet-racist heeft toen een ferme knauw gekregen. Sindsdien heb ik onder vrienden nog wel eens racistische mopjes gehoord. Tongue-in-cheek, niet gemeend, verdomd grappig. Maar ik kan er niet meer onbevangen om lachen. Ik kan het niet meer loskoppelen van wat ik toen daar heb gezien. Ik ben geen fan van zelfcensuur en in humor moet alles kunnen. Maar misschien is die humor eigenlijk nog te moeilijk en is de wereld er gewoon nog niet klaar voor.
marijkevervloet
Comments