Na een fijne gidstour parkeer ik mijn fiets aan de stalling. Zodra ik afstap, valt me op hoe warm het is. Zweten! En dorst! Mensenlief… Een paar meter verderop wenkt de ijskraam. Geen verrassing: het is er een met vaste standplaats dus die wacht me élke keer op na de route. De felle kleuren beloven een zoete verkoeling in alle gewenste smaken en deze keer heb ik het toch écht verdiend… Ik kijk er nog maar naar of Engel-Marij begint al te zeuren: Nee, geen ijsje. Ik heb een appel in m’n tas zitten, dat is veel gezonder. Uhu, valt Duivel-Marij in: die heerlijk verlepte die al een week in de fruitschaal ligt, met rimpelvel en plakken en eeeeeih-genlijk heb ik helemaal geen zin om die op te eten. En kijk: ze hebben vanille-ijs! En disco-spikkeltjes!
Dus iets later zit ik op m’n fiets, onderweg naar huis, te knabbelen op m’n verlepte appel. Het blijkt de lekkerste appel ooit. Gek wat een beetje honger en dorst kan doen. Het sap druipt langs m’n vingers. Al smakkend fiets ik de kaaien af en verlaat het bebouwde Antwerpen. Een kilometer verder weet ik weer waarom ik niet graag appels eet op de fiets. De zoete appel is tot het laatste beetje afgeknabbeld, al wat overblijft is een plakkerige, snel bruin wordende knoos die net iéts te groot is en mijn hand veroordeelt tot een pijnlijke spreidstand. Een lichte kramp trekt door m’n vingers. En in geen velden of weiden een vuilbak te bekennen. Naast mij glooien kilometers groene polder.
Duivel-Marij is nogal praktisch ingesteld. Zou het nu zo erg zijn als ik dat gewoon hier liet vallen? Een knoosje is toch natuurlijk, niet dan? En dan ben ik van die plakboel af... Engel-Marij hangt weer de seut uit: nee, dat màg niet. Geen idee waarom, maar het màg niet. Hoe hypocriet is het om zwerfvuil te rapen als ik het zelf ga rondstrooien. Komaan, nog twee kilometerkes, dat lukt wel. De twee bekvechten verder, ik ga zo op in de discussie dat ik het dreigende gevaar niet zie…
Uit het niets doorscheurt een gigantische boomwortel het fietspad. Ontwijken is onmogelijk, met volle snelheid knal ik erop. Mijn fiets springt op, mijn tas wipt uit m’n mandje, de klep open en als sneeuwwitte donsveertjes vliegen kasticketjes en andere papiersnippers de vrijheid tegemoet. Nog een enkele cirkel rond mijn hoofd, net buiten handbereik, en hop, weg is het, als afval meegetrokken in de polder. Duivel-Marij lacht geniepig: dat was niet gebeurd als ik een ijsje had gekregen, sluikstorter.
Comments