“En wat als hij nu eens de lokale maffiabaas is?” Mijn lief werpt me een blik vol ongeloof toe over zijn schouder. “Ja goed, ik weet ook wel dat het absurd klinkt, maar het zou toch kunnen?” werp ik tegen. Het knettert in mijn hoofd. Hier zitten we, op een eilandje ver weg van huis, met drie mensen die we totaal niet kennen maar die we wel moeten vertrouwen. Zij hebben ons weggeleid van de haven. Zij hebben ons meegetrokken naar een weggetje met steeds minder toeristen. Zij praten en lachen in een taal die ik niet versta. Wie weet welke plannen ze smeden. Zij. De Drie. De Don, het Meisje en de Hitman.
Mijn lief schiet in de lach als ik het hem vertel. Bij hem heeft de ratio nog de bovenhand. Ik ben die een kilometer geleden al kwijtgeraakt. En mijn gevoel begint op hem in te praten. “Nee echt. Is het je niet opgevallen hoe hartelijk hij door iedereen wordt begroet? Hij lijkt hier iedereen te kennen, of iedereen lijkt door hem gekend te willen zijn. Denk eens goed na. Weet je nog die ijskraam waar we in het begin zijn gestopt? Waar hij iedereen trakteerde? Heb jìj hem zien betalen?” Twijfel kruipt in de ogen van mijn lief. Ik heb iets getoond wat niet te negeren valt, mijn krankzinnigheid heeft zich vastgehaakt in zijn logica. Hebbes. Welkom in mijn wereld. En intussen tjokken we verder. Achter de Don, het Meisje en de Hitman.
De Don loopt voorop. Hij is onze gastheer, we logeren een paar dagen bij hem thuis. Hij is een man van in de veertig, gebruind, verzorgd uiterlijk, Tommy Hilfiger-zomer-outfit. Hij houdt er stevig de pas in. Onder zijn short zie ik stevig getrainde kuiten. Heuvel op, heuvel af, zonder de minste moeite. Dit is zijn terrein. Marij, laat je niet kennen. Toon geen zwakte. Jij wordt niet moe, niet vandaag. Dat blijkt anders voor de Hitman, aan ons voorgesteld als “Good friend from Slovenia. Brings wine.” Hij heeft een stevig, gedrongen postuur. Type buitenwipper, met een simpel, open gezicht. Maar wie zegt dat daar geen koelbloedige moordenaar achter schuil kan gaan? Zou de “good friend” behalve illegale wijnleverancier nog andere boodschappen opknappen? “Doe mij maar 8 liter wit, 4 liter rood en steek deze twee ook even in de grond, als je wil.” Bij elke stap klinkt zijn ademhaling moeizamer. Hij blijft even stilstaan, mijn lief en ik steken hem voorbij. En dan pas valt mijn frank. We zijn er met open ogen ingelopen. Tot nu toe hadden we ons kunnen omdraaien en hard wegrennen, we hadden een kans, maar die weg wordt nu versperd. We zijn ingesloten. De Hitman zegt iets, het Meisje lacht. Geen paniek, Marij, het is enkel je verbeelding…
De haven ligt al ver achter ons, buiten gehoorsafstand. Geen spoor meer van andere mensen. De laatste tegenligger zijn we zeker een kwartier geleden al gepasseerd. De stenen weg gaat over in een brede zandweg. We passeren de ruïnes van een oud hotel. Vergane glorie, overwoekerd door planten. Zou dit hun hoofdkwartier zijn? Allerlei doemscenario’s spelen zich af voor mijn ogen. Een collage van donkere kamers, flikkerend tl-licht, het geluid van elektrische zagen en holle ijzeren buizen. Orgaanmaffia? Of zou het puur om sadisme draaien? Marij, wil je dat antwoord écht weten?
We wijken af van de zandweg. In de berm, verscholen tussen de struiken, ligt een trap naar beneden. In het begin zijn de treden nog verstevigd met natuursteen, maar al gauw klauteren we over brokstukken en uiteindelijk is de trap niet meer dan wat samengedrukt zand. Ik begin met mijn lief te praten. Op opgewekte toon, om de schijn hoog te houden dat ik me van geen gevaar bewust ben. “Puur hypothetisch, want we zijn niet in gevaar nu, neenee, echt niet, maar puur hypothetisch: wanneer mag je beginnen twijfelen? Wanneer roep je: “Stop, ik keer terug. Ik voel me niet veilig meer.” En is dat dan wel zo’n sterke zet? Wat zeg je als zij in de lach schieten? Laat je je overhalen door hun argumenten dat er niks aan de hand is, niks om schrik voor te hebben? Of volg je je buikgevoel, wars van hoe vergezocht het ook lijkt?” Mijn lief kijkt me een beetje onbeholpen aan. We gaan niet terugkeren. We blijven geloven dat er niks aan de hand is, en we volgen de Drie. Tegen alle gevoel in. Tegen alle irrationaliteit in, want het idee dat wij opgepikt zouden worden door de orgaanmaffia is te waanzinnig voor woorden. Zouden de werkelijke slachtoffers van de orgaanmaffia dezelfde gedachte hebben gehad?
Ons groepje trekt nu door een holle zandweg tussen gigantische boomwortels. Hun stam begint pas een meter boven mijn hoofd. Nee, hier klim je niet zo gauw uit. Ik bereid me voor op het onvermijdelijke. Wat zit er in mijn rugzak? Zwemkleding, een boek. Mijn lief heeft mijn portefeuille. Ik kan de rugzak laten vallen zonder iets wezenlijks te missen. De Don loopt flink vooruit. Hij is zeker niet gewapend. Zijn kleding laat weinig te verhullen over. Hetzelfde bij het Meisje, maar zij heeft een rugzak mee. Wie weet zit er een geweer in, gezellig tussen bikinibroekje en zonnecrème. En dan de Hitman. Die kan ook geen wapen verstoppen en in een spurtje win ik het van hem, maar geraak ik er wel langs? Hij hoeft maar een keer stevig uit te halen en dan ga ik neer. Oh help, wat doe ik hier…
De Don steekt een heuvelrug over en verdwijnt buiten ons gezichtsveld. Dat is het eindpunt. Daar staat het doodseskader ons op te wachten. Een gelatenheid daalt over me neer. Niks aan te doen. Kleir. Da was ‘t. Langzaam wandel ik de heuvelrug op. Voor me strekt een nagenoeg verlaten strand zich uit. Golven van het helderste water klotsen lui tegen de rotsen. Geen toeristen. Geen souvenirwinkeltjes vol schreeuwerige kitsch. Geen afgeladen volle terrasjes. Rust. Privacy. En rechts, wat verder de heuvel op, een oase met hangmatten en cocktails. De verborgen parel van het eiland, voor ons te grabbel gegooid door onze gastheer. De rest van de dag leven we als god in Kroatië. Maar mij maak je niks wijs. Wij hebben écht bij de Don gelogeerd.
Comentários